Significations et usages de AVEC

avec

bij, met

avec ()

met, met gebruikmaking van, d.m.v., door toedoen van, m.b.v., middels, per, door middel van, achter

aller avec

behoren bij, passen bij

aller avec (v.)

begeleiden, behoren, escorteren, gaan als onderdeel van, gaan door, gaan in, gaan naar, gaan over, geleiden, goed samengaan met, horen, horen bij, meegaan, meereizen, meerijden, meetrekken, meevaren, passen, regeren, thuishoren, vergezellen

avec acharnement

als een furie

avec acharnement (adv.)

verbeten

avec agacement (adv.)

geprikkeld

avec aisance (adv.)

welbespraakt

avec amertume (adv.)

bitter

avec amour (adv.)

liefdevol

avec application (adv.)

ijverig, vlijtig

avec arrogance (adv.)

aanmatigend, arrogant, laatdunkend

avec assurance (adv.)

stellig, vasthoudend, vol zelfvertrouwen, zelfbewust, zelfverzekerd

avec calme (adv.)

kalm, stil

avec certitude

beslist, inderdaad, met zekerheid, safe  (anglicisme)

avec certitude (adv.)

natuurlijk, vertrouwd, zeker

avec circonspection (adv.)

bedachtzaam, behoedzaam, omzichtig

avec condescendance (adv.)

minzaam, neerbuigend

avec confiance (adv.)

nietsvermoedend, vol vertrouwen

avec courroux (adv.) (littéraire)

toornig  (literary)

avec défiance (adv.)

argwanend, wantrouwend, wantrouwig

avec désinvolture (adv.)

glad, kwiek, lichtvaardig, lichtzinnig, luchthartig, luchtig, ondoordacht, ongedwongen

avec détermination

met enthousiasme

avec détermination (adv.)

vastbesloten

avec dévouement (adv.)

toegewijd

avec distance (adv.)

afstandelijk

avec droiture (adv.)

rechtlijnig

avec éclat (adv.)

helder, schitterend

avec enjouement (adv.)

aangenaam, opgeruimd, opgewekt

avec entêtement (adv.)

hardleers, koppig, opzettelijk, stijfhoofdig

avec enthousiasme (adv.)

enthoesiast, enthousiast, entoesiast, entousiast

avec exubérance (adv.)

met toeters en bellen, op overdreven sentimentele toon, overdreven, uitbundig, uitgelaten

avec ferveur (adv.)

gloeiend, heet  (gemeenzaam), ijverig, met verve, vurig, warmbloedig

avec froideur (adv.)

koel

avec goût (adv.)

smaakvol

avec hospitalité (adv.)

gastvrij, herbergzaam

avec humour (adv.)

geestig, humoristisch

avec incrédulité (adv.)

ongelovig, sceptisch, skeptisch

avec indifférence (adv.)

apathisch, lusteloos, willoos

avec indifférence (adv.) (figuré)

gedesinteresseerd  (figuurlijk;oneigenlijk), laconiek, lakoniek, ongeïnteresseerd  (figuurlijk;oneigenlijk), onverschillig

avec indulgence (adv.)

inschikkelijk, lankmoedig, mild, toegeeflijk, toegevend

avec inquiétude (adv.)

bang, bekommerd, bezorgd, in spanning, ongemakkelijk, ongerust, vol spanning, zorgelijk, zorglijk

avec insistance (adv.)

uitdrukkelijk

avec insouciance (adv.)

achteloos, onbekommerd, onbezorgd, zorgeloos

avec intérêt (adv.)

belangstellend

avec joie (adv.)

blij, blijmoedig, gelukkig, genietend, genotvol, jolig, jubelend, monter, vreugdevol, vrolijk

avec juste raison (adv.)

gevoeglijk, met recht en reden, met reden

[ avec la participation de ] (+ <G:GN|qqn>;avec + le + X + de)

met medewerking van

avec le temps (adv.)

in de loop van de tijd, met de tijd

avec lenteur (adv.)

langzaam, traag

avec malveillance (adv.)

boosaardig, kwaadaardig, kwaadwillig, slecht

avec méfiance (adv.)

achterdochtig, verdacht, wantrouwend, wantrouwig

avec mes remerciements (adv.)

met dank

avec mesure (adv.)

met mate

avec minutie (adv.)

minutieus, secuur, sekuur

avec modération (adv.)

ernstig, met mate, nuchter, stemmig

avec nonchalance (adv.)

nonchalant

avec opiniâtreté (adv.)

halsstarrig

avec ostentation (adv.)

opzichtig, praalziek, pronkzuchtig

avec paresse (adv.)

arbeidsschuw, gemakzuchtig, lui, werkschuw

avec persévérance (adv.)

volhardend

avec peur (adv.)

angstig, angstvallig, bangelijk, beducht, kleinhartig, kleinmoedig, kopschuw, schichtig, vreesachtig

avec plaisir (adv.)

gaarne, graag, met alle plezier, met genoegen, van harte, volgaarne  (literary), zielsgraag

avec préméditation (adv.)

met voorbedachten rade

avec raideur (adv.)

rigide, star, stijf, stijfjes, strikt

avec raison (adv.)

correct, gevoeglijk, goed, juist, keurig, korrekt, met recht en reden, met reden, naar rechts, net, op de juiste/gepaste manier, terecht, vlakbij

avec reconnaissance (adv.)

dankbaar, erkentelijk, met dankbaarheid, waarderend

avec reconnaissance/soulagement (adv.)

dankbaar, erkentelijk

avec réserve (adv.)

gereserveerd, kuis, preuts, terughoudend, zedig

avec résignation (adv.)

gelaten, lijdelijk

avec ruse (adv.)

ingewikkeld, lastig, sluw, uitgekookt

avec sadisme (adv.)

sadistisch

avec sagesse (adv.)

wijs, wijselijk

avec scrupule (adv.)

conscia antieus, consciëntieus, gewetensvol, nauwgezet, scrupuleus, skrupuleus, strikt

avec sérieux (adv.)

ernstig, serieus, verantwoordelijk

avec sévérité (adv.)

gestreng, streng, strikt

avec simplicité (adv.)

alleen maar, duidelijk, eenvoudig, eenvoudigweg, eerlijk, enkel, gewoon, gewoonweg, kennelijk, ronduit, simpel, simpelweg, uitsluitend

avec soin (adv.)

ijverig, vlijtig

avec succès (adv.)

met goed gevolg, met veel succes, met veel sukses, succesrijk, succesvol, suksesrijk, suksesvol

avec suffisance (adv.)

zelfgenoegzaam, zelfvoldaan

avec symétrie (adv.)

symmetrisch

avec tact (adv.)

diplomatiek, diplomatisch, tactvol, taktvol

avec ténacité (adv.)

hardnekkig, standvastig, vasthoudend

avec tendresse (adv.)

liefhebbend, teder, teer, teerhartig, week

avec timidité (adv.)

angstig, bedeesd, beschroomd, bevangen, bleu, schroomachtig, schroomvallig, schuchter, schuw, timide, verlegen

avec tyrannie (adv.)

tiranniek

avec un peu de chance (adv.)

hopelijk

avec vaillance (adv.)

manhaftig, manmoedig

avec vanité (adv.)

ijdel

avec vigilance (adv.)

oplettend, waaks, waakzaam

avec virtuosité (adv.)

virtuoos

avec volupté (adv.)

voluptueus, wellustig, wulps

avec voracité (adv.)

begerig, vraatzuchtig

avec vulgarité (adv.)

vulgair

avec zèle (adv.)

ijverig, nijver

ne pas être d'accord avec (v.)

bekomen