Mon compte

connexion

inscription

   Publicité E▼


 » 
allemand anglais arabe bulgare chinois coréen croate danois espagnol espéranto estonien finnois français grec hébreu hindi hongrois islandais indonésien italien japonais letton lituanien malgache néerlandais norvégien persan polonais portugais roumain russe serbe slovaque slovène suédois tchèque thai turc vietnamien
allemand anglais arabe bulgare chinois coréen croate danois espagnol espéranto estonien finnois français grec hébreu hindi hongrois islandais indonésien italien japonais letton lituanien malgache néerlandais norvégien persan polonais portugais roumain russe serbe slovaque slovène suédois tchèque thai turc vietnamien

Significations et usages de FONT

Traduction

faire (v.) (ellipse;familier)

zijn behoefte doen

bonne à tout faire (n.)

dienstmeid, dienstmeisje, kindermeisje, maagd, meid

faire à (sa) tête

zijn zin doen

faire abstraction (v.) (V+de+comp)

buiten beschouwing laten, wegcijferen, wegdenken

faire accroire (v.) (V+comp;V+comp--à+qqn)

doen alsof, overdrijven, pretenderen, veinzen, voorgeven, voorwenden, wijsmaken

faire acte d'autorité

beslist optreden

faire aller (v.)

omzetten, overgooien

faire allusion (v.)

verwijzen

faire allusion (à) (v.)

aanroeren, aanstippen, zinspelen

faire allusion à (v.)

aanroeren, aanstippen, zinspelen

faire appel

putten uit

faire appel (v.) (V;Droit)

appelleren, appelleren aan, een beroep doen op, in beroep gaan  (jurisprudence), in beroep gaan tegen  (jurisprudence), in hoger beroep gaan  (jurisprudence), inschakelen

faire appel à (v.)

aankloppen, oproepen, raadplegen

(faire) asseoir (v.)

laten zitten

faire asseoir (v.)

aanschikken, laten zitten

faire attention (v.) (V+à+comp)

opletten, oppassen, uitkijken, voorzichtig zijn

faire avaler (v.) (V+comp)

aanpraten

faire avorter (v.)

aborteren, abortus plegen

faire banqueroute (v.)

bankroet gaan

faire beau (v.) (se+V)

zich uitmonsteren

(faire) bouger (v.)

bewegen, schuiven op, zich verroeren

faire bouger (v.) (V+comp)

bewegen, voortbewegen

faire bouillir (v.)

aan de kook brengen, koken

faire caca (v.) (V;familier)

afgaan, beren, bouten, drukken  (enfantin), kakken, keutelen, ontlasten, persen, poepen, schijten  (plat;ongepast), uitkakken, uitpoepen, uitschijten

faire cadeau (v.) (V+de+comp)

cadeau doen, kado doen

faire campagne (v.)

ageren, campagne voeren

faire campagne (v.) (V+pour+comp)

campagne voeren, campagne voeren voor

faire cas (v.) (V+de+comp)

hoog aanslaan, ophebben met

faire chanter (v.)

afpersen, chanteren, villen

faire chanter (v.) (V+qqn)

afdreigen, afpersen, chanteren

(faire) chauffer (v.)

opwarmen, verhitten, verwarmen

faire chauffer (v.)

warmdraaien

faire chevalier (v.)

ridderen, tot ridder slaan

faire claquer (v.)

breken

faire collection (v.) (V+de+comp)

een verzameling aanleggen

faire commerce de son corps (v.) (V)

pezen, prostitueren, tippelen, zich prostitueren

faire comprendre (v.)

opbouwen, stichten  (figuurlijk;oneigenlijk), verbeteren, verheffen  (figuurlijk;oneigenlijk), verlichten, voorlichten, vormen

faire comprendre (v.) (V+comp)

aan het verstand brengen, duidelijk maken

faire connaissance (v.) (V+de+qqn;V+avec+qqn (distributif))

kennismaken met, leren kennen

faire couler le sang (v.)

bloed vergieten, doodhongeren, verhongeren

faire croire (v.) (V+comp;V+comp--à+qqn)

doen alsof, overdrijven, pretenderen, veinzen, voorgeven, voorwenden, wijsmaken

(faire) cuire (v.)

koken

faire cuire au gril (v.)

grillbraden, grillen, grilleren, roosteren

faire cuire sur le gril (v.)

grillbraden, grillen, grilleren, roosteren

faire d'une pierre deux coups (v.) (V)

twee vliegen in één klap slaan

faire de grands dégâts (v.)

zware schade berokkenen aan

faire de l'auto-stop (v.)

doen, liften, meeliften

faire de l'effet

grote indruk maken

faire de l'escrime (v.)

schermen

faire de l'escrime (v.) (sport)

schermen  (sport)

faire de l'œil (v.)

lonken, lonken naar, oogjes geven, toelonken

faire de l'orage (v.)

onweren

faire de la bicyclette (v.)

fietsen, paddelen, pedaleren, peddelen, trappen, wielrijden  (literary)

faire de la boxe (v.)

boksen

faire de la contrebande (v.)

meesmokkelen, smokkelen

faire de la discrimination (v.) (V+contre+qqn)

discrimineren

faire de la lèche (v.) (V+à+qqn;populaire)

slijmen  (gemeenzaam)

faire de la lutte (v.) (sport)

worstelen  (sport)

faire de la moto (v.)

brommen

faire de la peine (v.) (V)

pijn doen

faire de la planche (v.)

plankzeilen, surfen, windsurfen

faire de la prison (v.)

in de gevangenis zitten, vastzitten

faire de la propagande (v.)

propaganda maken

faire de la publicité (v.)

bekend maken

faire de la publicité (v.) (V+à+comp)

ruchtbaarheid geven aan

faire de la ségrégation (v.)

scheiden

faire de la température (v.)

koorts hebben, verhoging hebben

faire de la ventriloquie (v.)

buikspreken

faire de la voile (v.)

zeilen

faire de son mieux

zijn uiterste best doen

faire de son mieux (v.) (V)

zijn best doen

faire défaut (v.) (V+à+comp)

ontbreken

(faire) démarrer (v.)

starten

faire demi-tour (v.) (V)

omkeren, rechtsomkeert maken

faire des achats (v.)

inkopen doen, shoppen, winkelen

faire des affaires (v.)

rommelen, rondscharrelen, scharrelen

faire des appels de phare (v.)

een lichtsignaal geven, knipperen

faire des avances (v.) (V+à+qqn)

aanpappen met

faire des bénéfices (v.) (V)

winst maken

faire des cabrioles (v.)

dartelen, ronddansen, rondhuppelen, rondspringen

faire des calembours (v.)

een woordspeling maken

faire des claquettes (v.)

tapdansen

faire des commissions (v.)

inkopen doen, shoppen, winkelen

faire des courses (v.)

inkopen doen, lopen, shoppen, winkelen

faire des démarches (v.)

stappen ondernemen

faire des éclairs (v.)

bliksemen, flitsen, weerlichten

faire des exercices (v.)

oefenen, repeteren

faire des gags (v.)

schertsen

faire des histoires (v.)

zich druk maken

faire des jeux (v.)

spelletjes doen

faire des messes basses (v.) (familier)

smiespelen, smoezelen, smoezen

faire des œillades (v.) (V+à+comp)

lonken, lonken naar, oogjes geven, toelonken

faire des petits (v.)

jongen

faire des pointes

zijn tenen spitsen

faire des profits (v.)

profiteren

faire des ravages (v.)

huishouden, zware schade berokkenen

faire des ravages

razen

faire des remarques sur (v.)

opmerken

faire des remontrances (v.)

tegenwerpen, uitduiden

faire des signaux (v.)

seinen

faire des signaux par drapeaux (v.)

vlaggen

faire des signes (v.)

een teken geven, seinen

faire des tours de passe-passe (v.)

goochelen, toveren

faire des trilles (v.)

kwelen, kwinkeleren, tremuleren, trillen, vibreren

faire des vers (v.)

dichten, rijmelen, rijmen, versificeren

faire déshonneur à (v.)

noteren, vernederen

faire dévaler (v.)

gooien, inkwakken, smijten, werpen, worp

faire devenir professionnel (v.) (V+comp)

professionaliseren, professionalizeren, verzakelijken

(faire) dévier (v.)

doen afbuigen

faire deviner (v.) (V+comp--à+qqn)

betekenen

faire doucher (v.)

natregenen

faire du baby-sitting (v.)

babysitten, oppassen

faire du bateau (v.)

bootje varen, schuitjevaren, spelevaren

faire du bien (v.)

ten goede komen aan

faire du bobsleigh (v.)

bobben, bobsleeën

faire du brouillard (v.) (Il+V)

misten

faire du bruit (v.)

huishouden, resoneren, tekeergaan

faire du bruit (v.) (V)

herrie maken, kabaal maken

faire du bruit en mangeant (v.)

hoorbaar kauwen, smakken

faire du camping (v.)

kamperen

faire du canoé (v.)

kanoën, kanovaren

faire du canoë (v.)

kanoën, kanovaren

faire du chagrin (v.)

leed berokkenen, verdriet aandoen

faire du commerce (v.)

handeldrijven, handel drijven, zaken doen

faire du crochet (v.)

haken

faire du jogging (v.)

joggen, trimmen

faire du lèche vitrine (v.)

winkelen

faire du lèche-vitrines (v.) (V)

etalages gaan kijken

faire du mal (v.)

pijn doen, schade berokkenen

faire du mal (v.) (V+à+comp)

schaden

faire du mauvais sang (v.) (se+V;se+V à propos de+comp)

zich druk maken om, zich zorgen maken

faire du patin (v.)

schaatsen, schaatsenrijden

faire du patinage (v.)

schaatsen, schaatsenrijden

faire du patinage artistique (v.)

kunstschaatsen

faire du planeur (v.)

zweefvliegen

faire du rappel (v.)

abseilen

faire du remplissage (v.)

kletsen, nonsens verkopen, onzin praten, zwammen

faire du saut à ski (v.)

schansspringen, skispringen

faire du shopping (v.)

inkopen doen, shoppen, winkelen

faire du shopping (v.) (V)

inkopen doen

faire du ski (v.)

ski{#225}{#137}{#225}n, skiën

faire du ski de fond (v.)

langlaufen

faire du ski nautique (v.)

waterski{#225}{#137}{#225}n, waterskiën

faire du souci (v.) (se+V pour+comp)

zich bezorgd maken over

faire du sport (v.)

sporten

faire du surf (v.)

surfen

faire du théâtre (v.)

acteren, optreden, spelen, uitspelen

faire du théâtre (v.) (V)

toneelspelen

faire du tort (v.)

onrecht doen, schaden

faire du tort (v.) (V+à+qqn)

aantasten, benadelen  (figuurlijk;oneigenlijk), beschadigen, blutsen, breken, butsen, deuken, doorbreken, duperen  (figuurlijk;oneigenlijk), havenen, indeuken, nadeel toebrengen  (figuurlijk;oneigenlijk), schade berokkenen aan, schaden, schade toebrengen  (figuurlijk;oneigenlijk), schenden, slecht zijn voor

faire du vélo (v.)

fietsen, paddelen, pedaleren, peddelen, trappen, wielrijden  (literary)

faire du vent (v.)

waaien

faire durer (v.)

rekken, voortslepen

faire éclater

laten afgaan

faire éclore (v.)

bebroeden, broeden, uitbroeden

faire éclore (v.) (V+comp)

uitbroeden

faire écouler (v.)

aflopen, laten weglopen, lozen

faire écouter (v.)

laten horen

faire enrager (v.) (V+comp)

knettergek maken  (gemeenzaam), krankzinnig maken, sarren, stapelgek maken  (gemeenzaam), treiteren

faire entendre un rire saccadé (v.)

kakelen

faire entrer (v.) (V+comp)

binnenlaten, inlaten

faire entrer (v.) (V+comp--dans+comp)

naar binnen brengen

faire faillite

crashen, vastlopen

faire faillite (v.)

failliet gaan

faire faillite (v.) (V)

failliet gaan, op de fles gaan

faire faire (v.) (V+comp)

uitbesteden

faire feu (v.) (V+sur+comp)

onder vuur nemen

faire fonction (v.) (V+de+comp)

figureren als, fungeren als, optreden als

faire fonctionner (v.)

drijfkracht verschaffen

faire fonctionner (v.) (V+comp)

aandoen, aanzetten

faire frire (v.)

bakken, braden, frituren, uitbakken

faire glisser (v.)

schuiven, verschuiven

faire grâce (v.) (V+à+qqn)

begenadigen, gratie verlenen, kwijtschelden

faire grand bruit (v.) (V+de+comp)

zwaar tillen aan

faire grand cas (v.) (V+de+comp)

zwaar tillen aan

faire halte (v.) (V+lieu propre ou figuré)

halt houden

faire honneur

sieraad

faire honneur à son nom (v.)

zijn naam eer aandoen

faire honte (v.) (V+à+qqn)

schande brengen over, te schande maken

faire impression (v.) (V+sur+qqn)

indruk maken op

faire intrusion (v.) (V+dans+lieu)

binnendringen

faire irruption (v.)

binnenstormen, induwen, uitbarsten in

faire jaillir (v.)

aanstrijken, afstrijken, strijken

faire joujou (v.) (V;V+à+comp;V+avec+comp (V+ensemble))

aantreden tegen  (sport), spelen, uitkomen tegen  (sport)

faire jour (v.) (se+V que Gindic)

licht worden

faire l'acquisition (v.) (V+de+comp)

verkrijgen, verwerven, zich verschaffen

faire l'affaire

werken

faire l'amour (v.)

de liefde bedrijven, vrijen

faire l'amour (v.) (V (distributif : ils V = il V avec l'autre);V+(à=avec)+qqn;homme)

aanschroeven, bedvogelen, bekennen, beminnen, bibberen, bijslapen  (oud;manspersoon), bonken, bonzen, cohabiteren  (manspersoon), coïteren, de geslachtsdaad verrichten  (manspersoon), dreutelen, emmeren, figuurzagen, flensen, fleppen, fokken, geslachtsgemeenschap hebben  (manspersoon), ketsen, kezen, kieren, knarren, liefhebben, minnen, naaien, naar bed gaan met  (manspersoon), nemen, neuken  (gemeenzaam;manspersoon), pakken, palen, pezen, poepen, pompen, rammen, rampetampen, rollebollen, schroeven, seksen, slapen, slapen met  (manspersoon), soppen, uitschroeven, vastschroeven, vogelen, vozen, vrijen  (manspersoon), wippen

faire l'amour (v.) (V (distributif : ils V = il V avec l'autre);V+(à=avec)+qqn;V + ensemble;homme)

aanschroeven, afschroeven, bedvogelen, bekennen, beminnen, bibberen, bijslapen  (oud;manspersoon), bonken, bonzen, cohabiteren  (manspersoon), coïteren, de geslachtsdaad verrichten  (manspersoon), dreutelen, emmeren, figuurzagen, flensen, fleppen, fokken, geslachtsgemeenschap hebben  (manspersoon), ketsen, kezen, kieren, knarren, liefhebben, minnen, naar bed gaan met  (manspersoon), nemen, neuken  (gemeenzaam;manspersoon), pakken, palen, pezen, poepen, pompen, rammen, rampetampen, rollebollen, schroeven, seksen, slapen, slapen met  (manspersoon), soppen, uitschroeven, vastschroeven, vogelen, vozen, vrijen  (manspersoon), wippen

faire l'appoint (v.) (V)

bijpassen

faire l'école buissonnière (v.)

spijbelen

faire l'école buissonnière (v.) (V)

spijbelen

faire l'école buissonnière. (v.)

spijbelen

faire l'éducation (v.)

grootbrengen, koesteren, kweken, opvoeden

faire l'éloge (v.)

loven, prijzen

faire l'essai de (v.)

even proberen, pogen, proberen, proeven

faire l'exercice (v.)

exerceren

faire l'hypothèse (v.)

gissen, speculeren, theoretiseren

faire l'important

opsnijden

faire l'important (v.) (V;familier)

grootdoen

faire l'insolent avec (v.)

brutaliseren

faire l'intérim de (v.)

aanstellen tot plaatsvervanger, deputeren

faire l'interprète (v.)

mondeling vertalen

faire l'inventaire (v.) (V+de+comp)

de inventaris opmaken

faire l'offrande (v.) (V+comp--à+qqn)

huwelijksaanzoek doen

faire la bringue (v.) (familier)

aan de boemel zijn, boemelen, de bloemetjes buitenzetten

faire la cour (v.)

het hof maken

faire la cour (v.) (V+à+qqn)

het hof maken

faire la course (v.)

gaan, koersen, lopen, racen, rennen

faire la critique (v.)

recenseren

faire la différence (v.)

verschillend behandelen

faire la discrimination (v.)

achterstellen, discrimineren

faire la grasse matinée (v.)

uitslapen

faire la grasse matinée (v.) (V)

uitslapen

faire la grosse (v.) (V;familier)

afgaan, beren, bouten, drukken  (enfantin), kakken, keutelen, ontlasten, persen, poepen, schijten  (plat;ongepast), uitkakken, uitpoepen, uitschijten

faire la guerre (v.)

oorlog voeren

faire la guerre (v.) (V)

oorlog voeren

faire la java (v.) (V;familier)

aan de boemel zijn, boemelen, de bloemetjes buitenzetten

faire la leçon (v.) (V+à+qqn)

de les lezen

faire la lessive (v.) (V)

de was doen

faire la liste (v.)

noteren, opnoemen

faire la loi (v.)

de wet voorschrijven

faire la loi (v.) (V)

commanderen, de lakens uitdelen

faire la manche (v.) (V+comp)

aalmoes vragen, bedelen, schooien  (gemeenzaam)

faire la navette (v.)

forenzen, heen en weer reizen, pendelen

faire la paire (v.)

een paar doen vormen

faire la paix

vrede sluiten

faire la paix (v.) (V+avec+qqn (distributif);V (distributif : ils V = il V avec l'autre))

pacteren, pakteren, vrede sluiten met

faire la peau (v.) (V+à+qqn;populaire)

doden, koud maken, likwideren, liquideren, moorden, om zeep helpen  (gemeenzaam), van kant maken, vermoorden

faire la petite commission (v.) (V;familier)

piesen, pissen  (plat;ongepast), plassen, urineren, wateren, zeiken  (plat;ongepast)

faire la plonge (v.) (V+comp)

afwassen, de afwas doen, de vaat doen

faire la publicité (v.)

bevorderen, promoten, pushen

faire la satire (v.)

hekelen, persifleren

faire la sourde oreille

zich doof houden voor

faire la synthèse (v.)

synthetisch bereiden

faire la toilette (v.) (V+de+comp;corps)

afleggen

faire la tournée (v.) (V+de+comp)

rondtrekken

faire la tournée des bars (v.)

een kroegentocht houden, kroeglopen

faire la vaisselle (v.)

afwassen, de afwas doen, de vaat doen

faire le commerce (v.)

dealen, handel drijven

faire le compte rendu (v.) (V+de+comp)

verslaan, verslag doen van

faire le mort

muisstil

faire le parallèle (v.) (V+de+comp--avec+comp;V+entre+comp)

een parallel trekken tussen

faire le plein (v.) (V)

volgooien  (gemeenzaam)

faire le plein d'essence (v.)

volgooien  (gemeenzaam)

faire le portrait (v.) (V+de+qqn)

portretteren

faire le portrait de (v.)

afbeelden, portretteren, tekenen

faire le rapprochement (v.) (V+entre+comp)

een link leggen tussen, verband leggen tussen

faire le tour (v.) (V+de + lieu)

buitenomgaan, omlopen, rondgaan, rondlopen

faire le trottoir (v.)

hoereren

faire le trottoir (v.) (V;figuré)

pezen, prostitueren, tippelen, zich prostitueren

faire les cent pas (v.)

ijsberen

faire les cent pas (v.) (V)

ijsberen, op en neer lopen

faire les courses (v.) (V+lieu propre ou figuré)

boodschappen doen, winkelen

faire les foins (v.)

hooien

faire les honneurs (v.) (V+à+qqn)

de honneurs waarnemen

faire les magasins (v.)

inkopen doen, shoppen, winkelen

faire long feu (v.)

niet afgaan, slecht lopen

faire machine arrière (v.)

achteruitzetten, terugdraaien, terugkeren

faire machine arrière (v.) (V)

achteruitrijden, bakzeil halen, terugkrabbelen

faire manger (v.) (V+qqn)

voederen, voeren

faire marche arrière (v.)

achteruit doen gaan, achteruitrijden

faire marche arrière (v.) (V)

achteruitrijden, bakzeil halen, terugkrabbelen

faire marcher

voor de gek houden

faire marcher (v.) (V+comp)

aandoen, aanzetten

faire mauvais usage (v.)

mishandelen

faire miroiter (v.) (V+comp;figuré)

voorspiegelen

(faire) mourir de faim (v.)

rammelen van de honger

faire mourir de faim (v.) (V+qqn)

laten verhongeren, uithongeren

faire naufrage (v.)

schipbreuk lijden

faire naufrage (v.) (V)

schipbreuk lijden

faire naufrage (v.) (V;figuré)

schipbreuk lijden  (figuurlijk;oneigenlijk)

faire non de la tête (v.)

het hoofd schudden, nee knikken, nee schudden

faire nuit (v.) (se+V)

donker worden, nacht worden, schemeren

faire observer (v.)

opmerken

faire obstacle (v.) (V+à+comp)

doorkruisen

faire office (v.) (V+de+comp)

figureren als, fungeren als, optreden als

faire opposition (v.)

tegenstander zijn

faire oui de la tête (v.)

jaknikken, ja knikken, knikken, toeknikken

faire paraître (v.)

krijgen, publiceren, uitbrengen, uitgeven

faire paraître (v.) (V+comp)

doen verschijnen

faire-part (n.)

kennisgeving

faire part de (v.)

insturen, inzenden

faire-part de mariage (n.)

huwelijksaankondiging, huwelijksadvertentie

faire-part de naissance (n.)

geboortekaartje

faire partie (v.)

zitting hebben

faire partie (v.) (V+de+comp)

deel uitmaken van, deel zijn van

faire partir

afsteken, laten afgaan

faire partir (v.) (V+comp;technique)

aan de praat krijgen  (vaktechnisch), aanslaan  (vaktechnisch), starten  (vaktechnisch)

(faire) parvenir (v.)

aankomen, halen, opdagen, staan, vallen

faire parvenir (v.) (V+comp--à+qqn)

toezenden

faire passer (v.) (V+pour+comp)

zich uitgeven voor, zich voordoen als

faire passer (v.) (V+comp--à+comp)

naar de overkant brengen, overvaren, overzetten

faire passer (v.) (V+comp--à+qqn;ellipse)

een examen afnemen, een tentamen afnemen, examineren, tentamineren

faire passer en dormant (v.)

wegslapen

faire passer le goût du pain (v.) (V+à+qqn;figuré)

doden, koud maken, likwideren, liquideren, moorden, om zeep helpen  (gemeenzaam), van kant maken, vermoorden

faire passer un examen (v.) (V+à+qqn)

een examen afnemen, een tentamen afnemen, examineren, tentamineren

faire passer un test (v.) (V+à+comp)

aan een test onderwerpen, controleren, een test afnemen, nazien, toetsen

faire pénétrer (v.)

indruppelen

faire pénitence (v.)

bloeden, boeten, boeten voor

faire pénitence (v.) (V)

boete doen

faire peu de cas (v.) (V+de+comp)

geringachten

faire peur (v.) (V+à+qqn)

aan het schrikken maken

faire pipi (v.) (V;familier)

piesen, pissen  (plat;ongepast), plassen, urineren, wateren, zeiken  (plat;ongepast)

(faire) piquer

een spuitje geven

faire piquer

afmaken

faire plaisir (v.) (V+à+qqn)

een plezier doen, plezier doen

faire popot (v.) (V;familier)

afgaan, beren, bouten, drukken  (enfantin), kakken, keutelen, ontlasten, persen, poepen, schijten  (plat;ongepast), uitkakken, uitpoepen, uitschijten

faire pousser (v.)

gevormd, ontplooien, ontwikkelen, vormen

faire prêter serment (v.) (V+à+comp)

beëdigen, een eed afnemen

faire prêter serment à (v.)

be{#225}{#137}{#225}digen, beëdigen, inaugureren

faire preuve (v.)

blijk geven van, getuigen van

faire quelque chose pour (v.)

overhebben voor

faire rage (v.)

razen

faire rage (v.) (V)

razen, woeden

faire réciter sa leçon (v.)

overhoren

faire remarquer (v.)

opmerken, signaleren, uitduiden

faire remarquer (v.) (se+V)

opvallen

faire ressort (v.)

meegeven, veren, zwiepen

faire ressortir

zichtbaar maken

faire ressortir (v.)

aan het licht brengen, aanzetten, accentueren, aksentueren  (figuurlijk;oneigenlijk), beklemtonen, benadrukken, betonen, de nadruk leggen op  (figuurlijk;oneigenlijk), hameren, klemtoon leggen op, nadruk leggen op de, onderlijnen, onderstrepen  (figuurlijk;oneigenlijk), profileren, tamboereren

faire ressortir (v.) (V+comp)

doen uitkomen

faire revenir (v.) (V+comp)

aanbraden, bruinen, bruineren, fruiten

faire revenir à soi (v.)

bijbrengen, tot bewustzijn brengen

faire rouler (v.)

rollen, verrollen

faire route (v.) (V+pour+comp)

aanstevenen op, koersen

faire sa peine (v.) (V)

straf ondergaan

(faire sa) toilette (n.)

het wassen

faire sa toilette (v.) (V)

toilet maken, zich toiletteren, zich wassen

faire sa valise (v.)

zijn koffers pakken

faire saucer (v.) (se+V)

natregenen

faire sauter (v.)

opblazen

faire sauter (v.) (V+comp)

afvuren, doen springen, opblazen, sauteren

faire scandale (v.) (V;V+lieu propre ou figuré)

aanstoot geven

faire semblant (v.) (V+de+Ginf;V)

doen alsof, doorgaan, gelden, heten, huichelen, simuleren, veinzen, voorwenden

faire sentir (v.) (se+V)

doorwerken

faire ses besoins (v.) (V)

zijn behoefte doen

faire ses débuts (v.) (V+lieu propre ou figuré)

zijn debuut maken

faire ses dents (v.)

tanden krijgen, tandjes krijgen

faire ses malles (v.) (V)

zijn koffers pakken

faire ses paquets (v.) (V)

zijn koffers pakken

faire ses valises (v.)

zijn koffers pakken

faire son apparition

op het toneel verschijnen

faire son apparition (v.)

opstijgen, verheffen, verrijzen

faire son apprentissage

in de leer zijn

faire son chemin

fortuin maken

faire son chemin (v.) (V)

bergopwaarts gaan, steeds beter worden

faire son service militaire (v.) (armée)

in militaire dienst zijn  (armee;heer)

faire sortir (v.)

scheppen, uithalen, uitnemen, uittillen

faire sortir (v.) (V+comp)

opscheppen, putten, scheppen, uitlichten, uitscheppen

faire sortir

wegsturen

faire sortir de ses gonds (v.)

uit zijn hengsels lichten

faire souffrir (v.)

lijden aan, opvreten, pijn doen, vergaan

faire table rase

alles winnen

faire table rase (v.) (V+de+comp;figuré)

met een schone lei beginnen

faire taire (v.) (V+qqn)

doen zwijgen, stil doen zijn

faire tempête (v.)

stormen

(faire) tinter (v.)

rinkelen

faire tomber

omverduwen

faire tomber (v.)

losmaken

faire tomber (v.) (V+comp)

doen vallen, ten val brengen

faire tomber la tête (v.) (V+à+comp)

onthalzen, onthoofden

(faire) tourbillonner (v.)

kolken, wervelen

faire tourbillonner (v.)

opstuiven

faire tourner (v.)

schommelen, slaan, slingeren, vegen, wiegen

faire tourner (v.) (V+comp)

ombladeren, omslaan

(faire) tourner au ralenti

stationair draaien

faire tourner la tête (v.)

duizelig maken

faire tournoyer (v.)

spinnen, vegen

faire traîner (v.)

voortslepen

faire tremper (v.)

weken

faire tremper (v.) (V+comp)

in de week zetten, in het water zetten, inweken, weken

faire un baisemain (v.) (V+à+qqn)

een handkus geven

faire un bébé (v.) (V+à+qqn)

zwanger maken

faire un bénéfice (v.)

profiteren

faire un calcul échelonné (v.)

staffelen

faire un cauchemar (v.) (V)

een nachtmerrie hebben

faire un centre (v.) (sport)

een voorzet geven  (sport)

faire un clin d'oeil (v.)

knipogen, knipperen

faire un clin d'œil (v.)

knipoog geven

faire un compromis (v.)

laveren, navigeren, plooien, schipperen, transigeren

faire un croche-patte (v.)

laten struikelen, pootje haken, pootje lichten

faire un croche-pied (v.)

laten struikelen, pootje haken, pootje lichten

faire un détour (v.)

een omweg maken, omrijden

faire un dogme (v.)

dogmatiseren

faire un emprunt (v.) (V+de+comp--à+qqn)

lenen van, te leen krijgen van

faire un enfant (v.) (V+à+qqn)

zwanger maken

faire un enregistrement de (v.)

een opname maken, opnemen, optekenen, registreren, vastleggen

faire un faux pas (v.) (V)

misstappen, zich verstappen

faire un flop (v.)

afgaan, blameren, de mist in gaan  (figuurlijk;oneigenlijk), geen succes hebben, in duigen vallen  (figuurlijk;oneigenlijk), in het water vallen  (figuurlijk;oneigenlijk), misgaan  (figuurlijk;oneigenlijk), mislukken, op de klippen lopen  (figuurlijk;oneigenlijk), stuklopen  (figuurlijk;oneigenlijk)

faire un gamin (v.) (V+à+qqn)

zwanger maken

faire un gosse (v.) (V+à+qqn)

zwanger maken

faire un lapsus (v.) (V)

zich verspreken

faire un lavage de cerveau (v.)

hersenspoelen

faire un lavage de cerveau (v.) (V+à+qqn)

hersenspoelen

faire un lob (v.) (V)

lobben, overgooien

faire un mauvais calcul (v.)

buiten de waard rekenen, zich misrekenen

faire un mauvais rêve (v.)

een nachtmerrie hebben

faire un modèle (v.)

inspireren, modelleren

faire un môme (v.) (V+à+qqn)

zwanger maken

faire un nœud (v.)

afbinden, afhechten, dichtbinden, opknopen

faire un nœud (v.) (V+à+comp)

een knoop leggen in

faire un pari (v.) (V+avec+qqn (V+ensemble))

een weddenschap aangaan

faire un pas (v.)

afstappen, banjeren, stappen, stiefelen

faire un petit (v.) (V+à+qqn)

zwanger maken

faire un plan (v.)

opmaken, opstellen, samenstellen, stellen

faire un plat (n.)

plat vallen bij duik

faire un plat (v.) (V)

plompen, plonzen

faire un plongeon (v.)

duiken, een duik nemen, onderduiken

faire un raid (v.)

bespringen, bestormen, stormlopen

faire un reproche (v.) (V+à+comp)

verwijten

faire un rêve (v.) (V+de+comp)

een droom hebben

faire un saut (v.)

wippen

faire un saut (v.) (V+lieu propre ou figuré)

aanwippen

faire un signe de tête (v.) (V+à+qqn)

jaknikken, knikken, toeknikken

faire un signe de tête affirmatif (v.)

jaknikken, ja knikken, knikken, toeknikken

faire un smash (v.) (sport)

smashen  (sport)

faire un somme (v.) (V)

een dutje doen, een tukje doen

faire un stage (v.)

hospiteren, stage lopen, stageren

faire un streak (v.)

naaktlopen, streaken

faire un strip-tease (v.)

een striptease opvoeren, strippen

faire un tour (v.) (V+lieu propre ou figuré;figuré)

aan de wandel zijn, een ommetje maken

faire un tour en voiture (v.)

een tochtje maken, rondrijden, rondtoeren, toeren

faire un tournant (v.)

krombuigen, neigen, ombuigen

faire un trou (v.)

branden

faire un vent (v.) (V)

een scheet laten  (plat;ongepast), een wind laten, er eentje laten gaan  (informeel), er eentje laten vliegen  (informeel), meuren, rotten, ruften, scheet laten, veesten, winden laten

faire un zoom (v.)

inzoomen, inzoomen op, uitzoomen, zoomen

faire une analyse (v.) (V+de+comp)

analyseren, analyzeren, ontleden

faire une boulette (v.) (familier)

blunderen, een bok schieten, een flater slaan, misdoen, misdrijven, miskleunen  (informeel), strompelen

faire une chute (v.) (V)

neerstorten, neervallen, tuimelen, vallen

faire une conférence (v.)

een lezing geven, spreken over

faire une courbe (v.)

afbuigen, een bocht maken

faire une course (v.) (V)

wippen

faire une crasse (v.)

een loer draaien

faire une cure (v.) (V)

een kuur doen, kuren

faire une demande (v.) (V+de+comp--à+qqn)

aanvragen, aanzoeken, vragen

faire une digression (v.)

afdwalen

faire une digression (v.) (V+sur+comp)

een zijsprong maken naar

faire une donation (v.)

een gift geven

faire une enchère (v.) (V+de+comp--sur+comp)

bieden, een aanbod doen, een bod doen, offerte doen voor, opbieden

faire une erreur de calcul (v.)

misgokken, misrekenen, verkeerd berekenen

faire une faute d'orthographe (v.)

zich verschrijven

faire une fugue (v.)

weglopen

faire une gaffe (v.)

blunderen, miskleunen  (informeel), strompelen

faire une gaffe (v.) (familier)

blunderen, een bok schieten, een flater slaan, misdoen, misdrijven, miskleunen  (informeel), strompelen

faire une inspection (v.)

onderzoeken

faire une joie (v.) (se+V de+comp)

voorpret beleven aan, zich spitsen op, zich verheugen op

faire une ligature (v.)

afbinden  (geneeskunde;medicijnen)

faire une offre (v.) (V+à+qqn)

bieden, een aanbod doen, een bod doen, offerte doen voor, opbieden

faire une opinion (v.) (se+V sur+comp)

zich een mening vormen over, zich een oordeel vormen over

faire une ovation (v.) (V+à+qqn)

een ovatie geven

faire une partie de cartes (v.)

een kaartje leggen  (gemeenzaam), een potje kaarten  (gemeenzaam)

faire une passe (v.)

volledig maken, voltooien

faire une passe (v.) (V+à+qqn;sport)

aanspelen, een pass geven  (sport), overgooien, passen, plaatsen

faire une pause (v.)

een pauze houden, pauzeren, schaften

faire une perte (v.)

kwijtraken, verliezen

faire une piqûre (v.) (V+à+comp)

een injectie geven, een injektie geven, een spuitje geven

faire une radiographie (v.)

een röntgenfoto maken

faire une réclamation (v.)

appelleren, appelleren aan, een beroep doen op, in beroep gaan  (jurisprudence), in beroep gaan tegen  (jurisprudence), in hoger beroep gaan  (jurisprudence), inschakelen

faire une remarque (v.)

een opmerking maken

faire une retraite (v.) (religion)

in retraite gaan  (godsdienstig)

faire une scène (v.) (V+à+qqn)

een scène maken

faire une sortie (v.)

een uitval doen

faire une tête (v.) (V+lieu propre ou figuré)

een kopbal maken, een kopstoot maken, koppen

faire une tournée (v.)

ronde maken, rondgang maken

faire une translation (v.)

overbrengen, overzetten

faire usage (v.) (V+de+comp;V+de+comp--pour comp)

gebruik maken van

faire-valoir (n.)

aangever, bedrijfsvoering

faire-valoir direct (n.)

bedrijfsvoering door de eigenaar

faire valoir ses droits (v.)

rechten doen gelden op

(faire) vibrer (v.)

trillen

faire voile (v.)

bevaren, sturen, varen, zeilen, zweven

faire voile (v.) (V;V+pour+comp)

zeilen

faire voir (v.) (V+comp--à+qqn)

betekenen

homme à tout faire

manusje{#169}van{#169}alles

se faire (v.)

gewennen, wennen

se faire beau (v.)

versieren

se faire du mauvais sang (v.)

aftobben, rondlopen, tobben, zitten

se faire passer (v.)

uitgeven

   Publicité ▼

Traduction (Wikipedia)

Font

Font (gemeente)

Voir aussi

   Publicité ▼

Dictionnaire analogique

faire (n. m.) [art]


faire (v.) [V+attribut]


faire (v. intr.) [ellipse , familier] [V]

faire ses besoins[ClasseHyper.]

V[Syntagme]


faire (v. intr.) [familier] [V+propriété du sujet • V+comme+comp]


faire (v. intr.) [V+comp • V+qté]


faire (v. intr.) [V+qté]


faire (v. intr.)

accomplir une action[ClasseHyper.]

acte, action[GenV+comp]


faire (v. pron.) [viticulture] [se+V]


faire (v. pron.) [s'en V • s'en V pour+comp]

s'inquiéter[Classe]


faire (v. pron.) [argotique] [se+V+qqn (O)]




faire (v. tr.) [ellipse] [V+comp]


faire (v. tr.) [ellipse] [V+comp--à+qqn]

V+à+qqn[Syntagme]



faire (v. tr.) [V+comp]


faire (v. tr.) [V+Ginf]





faire (v. tr.)


faire (v. tr.) [didactique]

passer[Hyper.]


faire (v. tr.)



faire (v. tr.)


faire (v. tr.)

marquer, scorer[Hyper.]

faire[Domaine]


faire (v. tr.)

amount (en)[Hyper.]

faire[Domaine]


faire (v. tr.)


faire (v. tr.)




faire (v. tr.)


faire (v. tr.)

correspondre[Hyper.]


faire (v. tr.)

mesurer[Hyper.]

position[Dérivé]


faire (v. tr.)

développer[Hyper.]


faire (v. tr.)






faire (v. tr.)





faire (v. tr.)

make (en)[Domaine]


faire (v. tr. intr.) [V+que +Gsubj]


faire (v. tr. pron.) [se+V+qqn (O)]


faire (verbe)


faire (verbe)



faire (verbe)


faire (verbe)

créer, faire[Hyper.]

défaire[Ant.]



faire (verbe)


faire (verbe)


faire (verbe)




faire (verbe)



faire (verbe)


faire (verbe)

agir[Hyper.]




faire (verbe)

visiter[Classe]


faire (verbe)

virer[Hyper.]


faire (verbe)


 

Toutes les traductions de FONT

définition et synonymes de FONT


Contenu de sensagent

  • définitions
  • synonymes
  • antonymes
  • encyclopédie

dictionnaire et traducteur pour sites web

Alexandria

Une fenêtre (pop-into) d'information (contenu principal de Sensagent) est invoquée un double-clic sur n'importe quel mot de votre page web. LA fenêtre fournit des explications et des traductions contextuelles, c'est-à-dire sans obliger votre visiteur à quitter votre page web !

Essayer ici, télécharger le code;

SensagentBox

Avec la boîte de recherches Sensagent, les visiteurs de votre site peuvent également accéder à une information de référence pertinente parmi plus de 5 millions de pages web indexées sur Sensagent.com. Vous pouvez Choisir la taille qui convient le mieux à votre site et adapter la charte graphique.

Solution commerce électronique

Augmenter le contenu de votre site

Ajouter de nouveaux contenus Add à votre site depuis Sensagent par XML.

Parcourir les produits et les annonces

Obtenir des informations en XML pour filtrer le meilleur contenu.

Indexer des images et définir des méta-données

Fixer la signification de chaque méta-donnée (multilingue).


Renseignements suite à un email de description de votre projet.

Jeux de lettres

Les jeux de lettre français sont :
○   Anagrammes
○   jokers, mots-croisés
○   Lettris
○   Boggle.

Lettris

Lettris est un jeu de lettres gravitationnelles proche de Tetris. Chaque lettre qui apparaît descend ; il faut placer les lettres de telle manière que des mots se forment (gauche, droit, haut et bas) et que de la place soit libérée.

boggle

Il s'agit en 3 minutes de trouver le plus grand nombre de mots possibles de trois lettres et plus dans une grille de 16 lettres. Il est aussi possible de jouer avec la grille de 25 cases. Les lettres doivent être adjacentes et les mots les plus longs sont les meilleurs. Participer au concours et enregistrer votre nom dans la liste de meilleurs joueurs ! Jouer

Dictionnaire de la langue française
Principales Références

La plupart des définitions du français sont proposées par SenseGates et comportent un approfondissement avec Littré et plusieurs auteurs techniques spécialisés.
Le dictionnaire des synonymes est surtout dérivé du dictionnaire intégral (TID).
L'encyclopédie française bénéficie de la licence Wikipedia (GNU).

Copyright

Les jeux de lettres anagramme, mot-croisé, joker, Lettris et Boggle sont proposés par Memodata.
Le service web Alexandria est motorisé par Memodata pour faciliter les recherches sur Ebay.
La SensagentBox est offerte par sensAgent.

Traduction

Changer la langue cible pour obtenir des traductions.
Astuce: parcourir les champs sémantiques du dictionnaire analogique en plusieurs langues pour mieux apprendre avec sensagent.

 

4703 visiteurs en ligne

calculé en 0,499s


Je voudrais signaler :
section :
une faute d'orthographe ou de grammaire
un contenu abusif (raciste, pornographique, diffamatoire)
une violation de copyright
une erreur
un manque
autre
merci de préciser :